Apparatuur en instrumenten
Onderwerpen op deze pagina zijn:
- Ontwikkeling van de back line
- Gitaren
- Versterkers en luidsprekers
- Effecten
- Echo apparatuur
- Keyboards
- Slagwerk
- Zaalversterking
Periode 1: Eind jaren 50 en begin 60 begonnen veel jongeren (baby boomers) met hun eerste bandje. Ze konden amper spelen en hadden nauwelijks geld. Ook de meeste ouders waren niet in staat om bij te springen. Er werd dus gewerkt met de meest simpele en goedkope spullen. Onder meer oude radio's en zelfbouw versterkers en luidsprekerkasten.
Periode 2: Na enkele jaren ontwikkelde een aantal bands zich tot een redelijk
niveau. Door alle inkomsten van optredens en (vakantie)werk bij elkaar te
doen konden instrumenten van redelijke kwaliteit worden gekocht.
Vanaf nu begon ook de tweedehands markt zich te ontwikkelen.
Periode 3: In de tweede helft van de Sixties was een aantal bands zover gevorderd dat ze toe waren aan professionele apparatuur en instrumenten.
Vrijwel alle versterkers hadden buizen. Transistorversterkers waren er nauwelijks. De transistorversterker was onbetrouwbaar, zeer gevoelig voor overbelasting, had weinig vermogen en gaf veel achtergrond ruis. Ook het geluid was ten opzichte van een buizenversterker slecht.
Advertentie anno 1966, zou vandaag zo weer geplaatst kunnen worden
Ontwikkeling
De elektrische gitaar is sinds 1954, het begin van de rock & roll, bepalend geweest voor
het geluid van alle soorten popmuziek. Daarnaast speelde de gitaar ook een belangrijke
visuele rol op het podium. Denk hierbij aan de befaamde duck walk van Chuck Berry, gitaristen
die de gitaar in hun nek legden (vooral Indo's), Jimi Hendrix die er met zijn tanden op speelde en ze in de fik
stak of Kiss, die met buitenissige modellen met schittertjes het podium onveilig maakte.
De solid body gitaren, die voor rock en beat worden gebruikt, zijn pas in de jaren 50
ontwikkeld door met name
Fender en
Gibson . Europese gitaarbouwers kopieerden de modellen.
De houtsoort bepaalt voor een deel de klank van de gitaar. Voor de pop en rock gitarist is
echter het type element het belangrijkst. Er zijn twee typen: single coil (enkelspoel)
en humbucker (dubbelspoel) elementen.
Single coil elementen geven een helder, twangy, geluid dat
typerend is voor alle Fenders. Humbuckers geven een dieper en voller geluid dat kenmerkend
is voor Gibson.
Stuk voor stuk hebben bovenstaande gitaren het geluid en de muziek van de Sixties bepaald. Begin
jaren 60 zette de Fender Stratocaster onder aanvoering van Hank Marvin (Shadows) de toon. Aan
het einde van de Sixties ontlokten grootheden als Jimi Hendrix, Pink Floyd en Deep Purple
de meest fantastische klanken aan de Stratocaster.
De Fender Jazzmaster was bepalend voor de surf sound in de mid Sixties.
De Fender Telecaster was verantwoordelijk voor de heldere country sound, maar ook voor messcherpe
blues licks van Albert Collins en Keith Richards van de Rolling Stones.
De Gibson Les Paul zette een moddervette sound neer voor zowel blues (Eric Clapton,
Mike Bloomfield, Peter Green) als voor de hard rock van Led Zeppelin of the Who.
De semi acoustische Gibson ES 335, en de afgeleide modellen van Epiphone of Guild,
zetten in combinatie met de VOX AC 30 versterker
de echte Mersey beat sound neer. Ook het verpletterende I'm Going Home, zoals Alvin Lee en
Ten Years After dit op Woodstock neer zetten, werd op een ES 335 gespeeld.
Snaren
Ook snaren zijn belangrijk voor het geluid. Aanvankelijk werden dikke snaren gebruikt
(hoge E 0,012 of 0,013 en omwonden G snaar). Deze diktes werden van oudsher gebruikt op
jazz- en spaanse gitaren. Ze geven een warme diepe klank met veel sustain,
maar zijn zwaarder te bespelen. In de loop van de Sixties veranderde de speelstijl van simpele
harmonische melodieën naar snelle licks met veel opdrukken van noten. Dit kon alleen door dunnere snaren
te gebruiken (meestal 0,009 voor hoge E en een gladde G snaar).
Aanvankelijk werd voor de E
een hoge G snaar van een twaalfsnarige gitaar gebruikt en werden de overige snaren een plaats
opgeschoven, dus E naar B, B naar G, enzovoort. Tegenwoordig zijn sets in allerlei diktes
verkrijgbaar.
Het lagere signaal niveau en mindere
sustain van dunnere snaren werd gecompenseerd met elementen met meer output signaal, met grote versterkers en een flinke hoeveelheid vervorming.
Van Egmond naar Fender
De generatie baby boomers was de eerste die de elektrische gitaar op grote schaal ging
gebruiken. Er was dus nauwelijks een tweedehands markt waardoor meestal een duur nieuw
instrument moest worden aangeschaft.
Vrijwel elke gitarist, ook grootheden als George Harisson en Paul Mc Cartney van
de Beatles, startte met een
Egmond gitaar,
een bagger produkt van Nederlands
fabrikaat. Egmond gitaren waren qua uiterlijk meestal nagebouwd van Gibson.
Kenmerkend
voor Egmond gitaren waren de kromme halzen, slechte constructie en afwerking, de slechte intonatie, slecht geluid
en slechte bespeelbaarheid. De Deventer muziekfirma Reichenbach weigerde destijds Egmond te verkopen met als
motivatie:Die dingen trekken al krom in de folder.
Desondanks heeft Egmond een grote invloed gehad omdat het de
enige betaalbare electrische gitaar was. Wie de Egmond periode doorkwam was een doorzetter en zeker
gemotiveerd om door te gaan.
De prijzen voor electrische Egmonds varieerden van fl. 125,- tot fl. 350-,. Vroege promotors
van Egmond waren Peter en zijn Rockets, de Skyliners (met double neck Egmonds) en de Blue Diamonds.
Zodra de mogelijkheden zoch voordeden werd de overstap gemaakt naar de middenklasse, die
werd gedomineerd door
Höfner .
Andere merken waren Eko, Framus, Hagström, Welson en Davoli.
Al deze gitaren waren van goede kwaliteit en mede door het Europese fabrikaat betaalbaar.
De prijzen lagen tussen hfl. 200,- en hfl. 700,-.
Het Verre Oosten, waar tegenwoordig goede replica's van de Amerikaanse topmerken worden gemaakt,
speelde nog geen rol.
De droom van elke gitarist en bassist was (en is, en zal blijven) een instrument van top klasse.
(Zie ook de bespiegelingen in
Ziek van Leo en Hank. De top wordt tot op de dag van
vandaag gedomineerd door Fender en Gibson.
Fender voerde als hoofdlijn drie typen. Meest gewild was de Stratocaster. Vele Indo Rockgroepen
hadden echter sterke voorkeur voor de Jaguar of de afgeleide Jazzmaster
(zie de fotos van Crazy Devils ,
Little Stanger Boys.
en Jivaro's).
De Telecaster was in de Sixties
minder in trek. Voor de bassist waren er de Fender Precision Bass en Jazz Bass, beide look alikes
van de Stratocaster.
De troeven van Gibson waren de Les Paul, ES 335 (semi acoustisch), SG en een aantal exotische
modellen als de Flying V, Firebird en Explorer. Gibson bassen waren minder populair.
De prijs van top klasse gitaren lag tussen fl. 1100,- voor een Stratocaster tot meer dan
fl. 4000,-
voor een Les Paul of ES 335. Of wel een half jaarsalaris of meer van de modale werknemer.
Andere top klasse gitaren waren (en zijn) Burns (Engels), Rickenbacker, Gretsch,
Epiphone en Guild. Burns werd even populair toen de Shadows er rond 1966 op gingen spelen.
Alle vijf gitaarmodellen van bovenstaande afbeelding zijn al sinds hun introductie, zo'n
40 tot 50 jaar geleden, nog steeds in vrijwel ongewijzigde vorm in productie. Het zijn
ultieme
voorbeelden van First time right ontwerpen!
Opmerkelijk is dat de absolute prijs van deze gitaren anno 2000 nog ongeveer hetzelfde is als in de Fifties en Sixties.
Voor een fractie van de prijs van een echte Amerikaan kan tegenwoordig een uitstekende
Fender of Epiphone gitaar uit het Verre Oosten
worden gekocht. Beginnende gitaristen van nu kunnen starten met een gitaar waar de professional
uit de Sixties jaloers op was.
De Deventer scene
In de goedkope en middenklasse werden alle merken door de Deventer beatgroepen gebruikt.
In de dure klasse werd meestal Fender gekozen. De Starfighters en Jivaro's waren de enigen die op Burns speelden.
Voor zover bekend kon geen enkele Deventer groep zich in die tijd een
Gibson of een Gretsch veroorloven.
Met name in de Indo Rock scene, waar de Fender Jazzmaster populair was, werden gitaren omgebouwd tot 9-snarige exemplaren. De hoge E, B en G snaar werd dubbel uitgevoerd als op een 12-snarige gitaar. Doel was een meer twangy geluid zoals van de Byrds te bereiken zonder gelijk een peperdure Rickenbacker 360/12 te hoeven kopen.
Deventer kende destijds twee muziekwinkels: Reichenbach en Rattink. Reichenbach leverde met name Eko, Welson en Burns, Rattink was de dealer van Egmond, Höfner en Fender.
Feitelijk is een gitaarversterker een slechte versterker. Door een behoorlijke dosis
vervorming
wordt het geluid sterk gekleurd. Voor een elektrische gitaar blijkt deze vervorming, mits
van de juiste soort (harmonische vervorming), een essentiele bijdrage aan het geluid te geven.
In het begin van de Sixties werd de toon gezet door de Shadows. Hoewel dit geluid als
clean wordt aangeduid was er toch een randje vervorming. Ook de ruim aanwezige echo
vervormde enigszins. In combinatie met een Fender Stratocaster was het resultaat en warm, breed en diep
geluid. Zou de vervorming er niet zijn dan was de klank kil en metaalachtig.
Later werd de Mersey beat sound, een sterk vervormd droog geluid zonder echo,
soms met een beetje galm, de norm.
Vermoedelijk is de sound ontstaan doordat de beschikbare versterkers, met name VOX AC 15 en AC 30 en
de Marshall JTM 45 Bluesbreaker (allen met Celestion luidsprekers),
niet zoveel vermogen hadden. De cijfers in de type-aanduiding geven het vermogen in Watts aan.
Toen bands in grotere zalen
gingen spelen ging de volume knop richting 10 waardoor de versterker werd overstuurd en daardoor
sterk vervormde. Door
gebruik te maken van gitaren met humbucker elementen (Gibson), die een veel hoger signaal
afgeven dan de single coils (Fender) werd de versterker nog verder overstuurd en
het geluid nog vetter.
Creative gitaristen maakten van de nood een deugd en ontwikkelden de nieuwe Mersey beat sound.
Nu nog wordt bij plaatopnamen de voorkeur gegeven aan kleine gitaarversterkers (6 tot 15 Watt)
op vol vermogen voor het ware geluid, dat met geen enkele effectprocessor te evenaren valt.
Vele (wat conservatieve) opnametechnici (in pak, wit overhemd met stropdas en keurig strak
achteroverkamd vet haar) werden gillend gek als ze in de studio opnamen
moesten maken van Bluesbreakers en VOXen AC 30 op vol vermogen.
Engelse versterkers gaven een rauwer geluid dan Amerikaanse, die wat minder ververvormen. Country groepen in de USA creeën een grote vraag naar versterkers met een clean geluid. Chauvinistisch als zij zijn komt alleen apparatuur van Amerikaanse makelij in aanmerking.
Curieus detail is het controle paneel van oude combo versterkers (o.a. VOX AC 15 en -30), dat op zijn kop zit. Vroeger, toen de vermogens laag waren, stonden de versterkers voor op het podium en de gitarist stond of zat er achter. Geen back line dus maar een front line!
Tegen het eind van de jaren 60 werden concerten georganiseerd in de open lucht, in stadions
en in grote hallen. Hier werden de 100 en 200 watt Marshall stacks ingezet op vol vermogen:
keihard en een fraai geluid.
De versterkers hadden destijds slechts één volumeknop en niet zoals nu een GAIN en
MASTER volume. Door de GAIN hoog en de MASTER laag te zetten kan ook op kamersterkte of in de studio een sterk overstuurd geluid worden
bereikt. Tegenwoordig heeft een gitaarversterker ten minste twee kanalen. Het ene kanaal
is voor een clean geluid met weinig vervorming, het andere boost of overdrive
kanaal zorgt voor veel oversturing in de voorversterkertrap.
VOX AC30, Ampeg, Fender De Luxe / Twin,
Fender Bandmaster/ Bassman / Showman, Marshall Bluesbreaker,
Echolette BS40, Marshall Plexi head.
De werkpaarden uit de tweede helft van de Sixties.
Op platen werd geexperimenteerd met effecten.
Met name de Betales (I Feel Fine) en Rolling Stones
(Satisfaction, Paint it Black) experimenteerden veel met effecten op platen.
Live waren deze effecten niet
of nauwelijks te imiteren. Digitale effect processors met fancy geluiden en
versterkersimulaties kwamen pas in de jaren 90.
De meeste oude Fender en Marshall versterkers zijn anno 2005 in een remake versie naar originele
specificaties nog steeds leverbaar.
Arme jongens
De meeste startende bands begonnen met radio's als versterker waarbij de gitaar in de
grammofoonaansluiting werd geplugd (met twee banaan-stekkers).
Ook werden vaak Amroh zelfbouw-versterkers gebruikt, waarbij de Fidelio favoriet was,
(prijs van een Fidelio 10 watt versterker-bouwdoos fl. 130,-). Ook luidspreker
kasten werden zelf gemaakt (zie foto hiernaast, boven in het rek tweemaal Fidelio,
onderin een Geloso). Voor de basgitaar was de Karlson basreflex kast (met 'gordijnen'aan de voorzijde) populair.
Midden op de foto Karson kast
Het vermogen van zelfbouwversterkers was 6 tot 10 watt hetgeen toereikend was in zeer kleine zaaljes van bv. buurthuizen. Hoewel het niet de bedoeling was, was de vervorming van deze versterkers enorm. De instrumentale muziek van bv. de Shadows klonk voor geen meter.
Na verloop van tijd werden zwaardere versterkers ingezet waarbij de Italiaanse Geloso erg populair was. De Geloso was de standaard kermis-versterker: hard, robuust en betrouwbaar. Ook de Nederlandse Multitone kwam vaak voor. Het vermogen van de diverse typen varieerde van 30 tot 100 Watt. Meestal werden zang en sologitaar op dezelfde versterker (en echo) gezet. Bas en slaggitaar hadden elk een eigen kleinere versterker.
Multitone 100 Watt hi fi zangversterker
Vanaf circa 1965 konden de doorzettende groepen zich echte gitaarversterkers
veroorloven met vermogens tot meer dan 100 watt. Elk instrument kreeg een eigen versterker.
In de iets meer betaalbare klasse waren er Dynacord, Echolette, Schaller, Ampeg, Novanex,
EuroVOX, Sound City en London City. De prijs van deze versterkers lag rond de fl. 1000,-.
De duurste klasse bestond vooral uit Fender, VOX en Marshall.
Deze versterkers kostten tussen de fl. 1500,- en fl. 3000,-.
Alle genoemde merken werden gebruikt door de Deventer bands.
Gitaarverstrekers werden doorgaans gekocht bij de muziekwinkel. Geloso versterkers, bouwdozen, microfoons en echo-apparatuur werden vaak geleverd door de firma Electronica (eigenaar A.A. Dijkhuis, vader van Geo Dijkhuis, die speelde in Return of Ex en Backyard) in de Raamstraat.
Door de ontwikkeling van de computer technogie konden vanaf de jaren 90 kleine en betaalbare
effectprocessors
worden gemaakt die langs digitale weg (DSP, Digital Signal Processing)
het geluid konden modifceren (flangers, phasers, chorus, compressor) of zelfs creëren (pitch shift)
en simuleren (synthesiser).
Sommige van deze effecten leveren vreemde, voor muziek onbruikbare, resultaten; andere
effecten gaven het geluid een nieuwe dimensie.
Achteraf gezien was de afwezigheid van de moderne digitale effectprocessors geen groot bezwaar.
Immers de beste kwalificatie voor zo'n processor is een perfecte simulatie van vintage vesterkers
als VOX AC30, Marshall Bluesbreaker of Fender Twin en de Binson echo. Nou zijn dit juist
de apparaten waarvan de originelen het geluid van de Sixties bepaalden.
Advertentie van Fuzz box uit 1966, let op de relatief hoge prijs. In 2000 is een remake van deze Fuzz box op de markt gekomen. Huidge adviesprijs fl. 350,-
Echo apparaten
Meazzi, Morley, Watkins Copycat, Klemt Echolette, Binson Echorec,
Dynacord Echocord en Schaller.
De Schaller en Binson echo gebruiken een magnetische schijf in plaats van bandjes. Voor die
tijd zeer modern. De Schaller echo werd ook ingebouwd in bepaalde typen gitaarversterkers.
Een heel apart effect kon bereikt worden met de Watkins Copycat, met een afzonderlijke schakelaar voor de motor die het bandje voortbewoog. Bijzondere effecten ontstonden door dat motortje tijdens het spelen uit en weer aan te schakelen. Dit effect is in optima forma te beluisteren in het nummer Brand New Cadillac van de Maskers.